top of page

Wie waren oud in de middeleeuwen?

Wanneer was iemand oud in de middeleeuwen?

a) 40

b) 50

c) 60

d) 70

Toegegeven: dit is een lastig vraag, die zelfs voor de eenentwintigste eeuw moeilijk te beantwoorden zou zijn. Want moeten we ‘oud’ als juridische categorie opvatten – de pensioensgerechtigde leeftijd – of als sociaal-culturele categorie – de leeftijd waarop anderen iemand als oud gaan beschouwen? Zouden we in aanmerking moeten nemen dat ouderdom subjectief is en afhankelijk van iemands fysieke en mentale toestand – de biologische leeftijd? Of – om het nog gecompliceerder te maken – zouden we ook iemands wereldbeeld mee moeten nemen in onze beschouwingen, iets wat in de geriatrie wordt gedaan, en waarbij gesproken wordt van cogitieve leeftijd?

Dit is niet alleen een lastige vraag, maar ook een belangrijke: ‘ouderen’ vormen een sociale groep binnen de samenleving – met functies varierend van eminence grises, grootouders, pensionados tot kwetsbare ouderen.

Wanneer de oude dag begon, is onder meer bestudeerd door Shulamit Shahar: in haar artikel bekeek zij wanneer mensen in de middeleeuwen als oud beschouwd werden. Gebruikmakend van normatieve bronnen, kwam zij uit op een veelvoud van leeftijden, om te concluderen dat zestig het meest gebruikelijk was. Dit was bijvoorbeeld de leeftijd waarop sommige ambtenaren met pensioen gingen. Jammer genoeg gaat het hier om een zeer kleine categorie van professionals en weten we van het gros van de middeleeuwers weinig tot niets over ‘pensionering’.

Een andere manier om tot een antwoord te komen, is te kijken naar de biologische leeftijd: wanneer kon de gemiddelde persoon niet langer in zijn of haar eigen behoeften voorzien, vanwege fysieke of mentale aftakeling? Deze manier komt in de buurt van de methode die tegenwoordig steeds belangrijker wordt: immers, de geleidelijk stijgende pensioenleeftijd is een weerslag van de steeds betere gezondheid van de gemiddelde oudere. Er zijn aanwijzingen dat het biologische verouderingsproces vroeger veel sneller verliep dan heden ten dage: Robert Fogel’s onderzoek naar veteranen uit het Amerikaanse leger laat bijvoorbeeld enorme gezondheidsverbeteringen zien tussen de ex-soldaten die 65 waren in 1910 en 1980.

Santi Buglioni (1494-1576), Het verzorgen van de zieken: deel van de fries van het Ospedale del Ceppo in Pistoia (ca. 1520-1530).

Naarmate we verder het verleden induiken, is het natuurlijk veel lastiger iets te zeggen over biologische leeftijd. Hetzelfde probleem speelt natuurlijk wanneer we een inschatting willen maken van de toekomst. De afgelopen jaren hebben Warren Sanderson en Sergei Scherbov voorgesteld om ouderdom te benaderen met behulp van een verschuivende scheidslijn, die rekening houdt met de toekomstige ‘toename in levensduur en gezondheid’. Eén van de methodes die zij hebben voorgesteld, is ‘ouderen’ te definiëren als de groep mensen met een gemiddelde levensverwachting van 15 jaar en minder. Zij menen dat dit noodzakelijk is, omdat ‘het gebruik van vaste chronologische leeftijden tot onnauwkeurigheden leidt, wanneer de effecten van veranderingen in de leeftijdsopbouw op de kosten van de gezondheidszorg berekend worden’.[1] Hun aanpak gaat uit van verbeteringen op het gebied van de biologische leeftijd en biedt een realistischer schatting van toekomstige kosten van gezondheidszorg voor ouderen.

Is het mogelijk om een soortgelijke methode toe te passen op het verleden? We bekijken dit aan de hand van de levenstafels die de historicus David Herlihy opstelde voor het Toscaanse Pistoia, voor 1427. In dit stadje was levensverwachting bij geboorte 29,0 jaar; de levensverwachting piekte op vijfjarige leeftijd (30,9 jaar) waarna er een daling te zien is. De levensverwachting daalde onder de 15 jaar – de scheidslijn van Sanderson en Scherbov – op 48-jarige leeftijd.

Levensverwachting op verschillende leeftijden, Pistoia 1427

Het is natuurlijk niet gezegd dat de levensverwachting van 15 jaar en minder van toepassing was op de biologische ontwikkeling van de laatmiddeleeuwse bevolking: we tasten volledig in het duister over de aftakeling van de fysieke en mentale toestand van de gemiddelde inwoner van Pistoia. Die zal vast en zeker sneller zijn verlopen dan heden ten dage, maar hoeveel sneller blijft de grote vraag. Als we hier rekening mee proberen te houden en een – conservatieve – alternatieve scheidslijn vastpinnen op een levensverwachting van tien jaar en minder, zou de oude dag in Pistoia op 59-jarige leeftijd begonnen zijn.

Hiervanuitgaande – de inwoners van Pistoia waren oud als zij voorbij de 59 waren – was 14% van de bevolking ‘oud’; gemiddeld gingen 59-plussers volgens dit scenario gebukt onder fysieke en mentale ongemakken, waardoor zij niet meer in hun eigen levensonderhoud konden voorzien. Indien we uitgaan van de eenentwintigste-eeuwse scheidslijn – de 65-plusser – komen we uit op 7% (vandaag de dag omvat de groep van 65-plussers in Italië ca. 22% van de bevolking).

Ouderen in Pistoia, 1427

Historici doen er goed aan om serieus na te denken over de oude dag. Door vaste chronologische leeftijdscatgorieën te hanteren, blijft de historische ontwikkeling van de biologische leeftijd volledig buiten beeld; het is echter aannemelijk dat de leeftijd waarop de gemiddelde persoon hulpbehoevend werd, in het verleden lager lag dan vandaag de dag - en dat de groep 'ouderen' in historische samenlevingen onderschat wordt. Hoeveel lager die scheidslijn lag, blijft de grote vraag, die waarschijnlijk alleen opgelost kan worden aan de hand van interdisciplinair onderzoek waar ook bioarchaeologen bij betrokken worden.

Literatuur:

D. Herlihy, Medieval and Renaissance Pistoia. The social history of an Italian town, 1200-1430 (New Haven and London 1967) esp. 282-286.

W.C. Sanderson and S. Scherbov, ‘Remeasuring ageing’, Science 329 (2010) 1287-1288

S. Shahar, ‘Who were old in the Middle Ages?’, Social history of medicine 6 (1993) 313-341.

[1] W.C. Sanderson and S. Scherbov, ‘Remeasuring aging’, Science vol. 329 (10 September 2010) 1287-1288.


bottom of page