top of page

Schone schijn in een Amsterdams hofje

‘In de winter woon ik in een kamer van een Protestants klooster’, zo schreef mevrouw De Nerha aan het begin van de negentiende eeuw. Met het ‘Protestantse klooster’ bedoelde zij het Deutzenhofje aan de Prinsengracht in Amsterdam – één van de vele honderden hofjes die ten tijde van de Republiek waren opgericht. Dat mevrouw De Nerha geen weet had van dit soort sociale voorzieningen, valt haar nauwelijks kwalijk te nemen: zij was een dame van stand, die een luxe leven had geleid in Parijs met haar geliefde, de schrijver en politicus de graaf van Mirabeau. Maar toen deze overleed in 1791 moest De Nerha van een beperkt pensioen rondkomen.

Het Deutzenhofje in Amsterdam. Klik voor een video impressie.

En zo kwam het dat deze vrouw van de wereld in 1804 in het Deutzenhofje kwam te wonen, waarschijnlijk op veertigjarige leeftijd. Zij was naar eigen zeggen ‘meer dan tien of twaalf jaar jonger’ dan de andere bewoonsters. Geen wonder: het hofje was ingesteld op oudere vrouwen uit Amsterdam en De Nerha werd er bij hoge uitzondering ook toegelaten. De reden hiervoor is niet helemaal duidelijk, maar het is niet uitgesloten dat er een campagne van kennissen achter zat, waaronder telgen uit het schatrijke geslacht Deutz, met als doel te voorkomen dat De Nerha van de sociale ladder zou tuimelen nadat haar minnaar overleden was.

Om haar al te grote schande te besparen, werd mevrouw dus uit het zicht opgeborgen. Dat zij in het Deutzenhofje in feite armenzorg ontving, ontging haar grotendeels. Verbaasd schreef zij: ‘in plaats van huur te betalen’ voor het huisje ‘ontvang ik juist een kleine uitkering en geven onze boeren mij boter en meel’. Wat niet weet, wat niet deert…

Zij had het trouwens slechter kunnen treffen: het Deutzenhofje was zonder meer prestigieus. Het bood onderdak aan twintig vrouwen, die in vrij ruime huisjes met twee kamers, een kelder en zolder woonden. De meeste andere hofjesbewoonsters zouden maar wat graag zo’n onderkomen hebben gehad, maar mevrouw De Nerha niet: ‘het is niet veel’ schreef zij over het hofje. Erger nog: haar huisje was ‘zo groot als mijn vroegere badkamer’.

Zulke luxueuze vertrekken had De Nerha trouwens niet helemaal achter zich gelaten: in de zomer ging zij graag naar buitenplaatsen, waar zij dan logeerde bij oude vrienden. Om hen onder ogen te kunnen komen, moest zij wel haar garderobe in stand houden: reden waarom zij in de winter bijverdiende als lerares. De Nerha merkt daarover op: ‘de mier legt in de zomer voorraden aan voor de winter. Ik doe ik het tegenovergestelde: als ik in de zomer een dame wil zijn, moet ik in de winter werken’.

Henriette Amelie de Nerha poserend naast een borstbeeld van haar geliefde Mirabeau.

De Nerha had een duizelingwekkende val doorgemaakt: van het Franse hofleven naar een Amsterdams hofje. Maar met het huisje dat haar via-via was toebedeeld, een bijbaan als lerares, en het pensioentje dat Mirabeau haar had nagelaten, wist de deftige mevrouw De Nerha toch tot haar overlijden in 1818 de schijn van grand dame op te houden.

Meer over madame De Nerha:

E.H. van Eeghen, Brieven van het Deutzenhofje. Madame de Nerha en Mirabeau (Haarlem 1967).


bottom of page