top of page

Hoe zuinig zijn wij eigenlijk?

Een experiment met DBNL Ngram Viewer

Zeeuwen zijn zuinig, Hollanders zijn vrekken. Sparen, zo wil een populair idee, is ons Nederlanders met de paplepel ingegoten. Onze (calvinistische) volksaard schrijft zuinigheid voor en veroordeelt opsmuk. Of dat echt zo is, en zo ja waar die spaarzaamheid dan vandaan komt, is echter lastig te achterhalen. Is het een protestantse ethiek die ons spaarzaam heeft gemaakt, zoals de beroemde Duitse socioloog Max Weber ooit beweerde? En zijn wij dan zuinig geworden na de Reformatie en daartoe aangespoord door dominees en moraliserende schrijvers?

Aan de hand van nieuwe digitale technieken – de zogenaamde digital humanities – valt er tegenwoordig wel één en ander hierover te zeggen. Internetreus Google biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid woordgebruik door de eeuwen heen te analyseren binnen haar enorme corpus gedigitaliseerde literatuur. Nadeel is wel dat Google alleen de wereldtalen meeneemt.

Gelukkig biedt de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren (DBNL) sinds begin 2015 dezelfde dienst aan: zoeken in het omvangrijke corpus Nederlandstalige gedigitaliseerde literatuur. De DBNL Ngram Viewer stelt de gebruiker in staat het gebruik van woorden of zinsdelen in een literatuurcorpus te analyseren. Ik heb bij wijze van experiment de term ‘sparen’ ingevoerd, inclusief zogenaamde spellingsvarianten: vervoegingen zoals ‘spaarde’, spaarden’, maar ook oud-Nederlandse vormen zoals ‘spaerde’ en ‘spaerden’.

Het aardige van de term ‘sparen’ is dat deze veelal betrekking heeft op het niet uitgeven van bezittingen als economische strategie – een tweede, archaïsche betekenis is ‘besparen’, bijvoorbeeld van leed. Het Engelse to save is bijvoorbeeld veel gecompliceerder: het kan ‘sparen’ betekenen, maar ook ‘besparen’ wat al iets heel anders is en ‘redden’, bijvoorbeeld van onheil. Bovendien kent het Nederlands maar weinig alternatieven voor ‘sparen’: ‘opzijleggen’ komt bijvoorbeeld maar 14 keer voor in ruim 500 jaar Nederlandtalige literatuur, ‘oppotten’ 160 keer. Ter vergelijking: ‘sparen’ komt ruim 38.000 keer voor. De resultaten zijn hieronder weergegeven.

De grafiek toont voor ieder jaar hoe vaak de term ‘sparen’ voorkomt in vergelijking met alle andere gehanteerde woorden in datzelfde jaar. In blauw staan de jaarlijkse waarden, in zwart het tienjaarlijks voortschrijdend gemiddelde.

Het gebruik van ‘sparen’ lijkt redelijk stabiel door de eeuwen heen. Tot de negentiende eeuw werd het regelmatig gebruikt in de Nederlandstalige literatuur, met een relatieve frequentie rond de 0,040. In de twintigste eeuw daalde het gebruik naar 0,025 en die trend zou zich weleens door kunnen zetten getuige de eenentwintigste-eeuwse score van 0,018 (2001-2014). Kortom: als er al sprake zou zijn van een spaarzame volksaard, dan zit daar inmiddels toch wel wat sleet op.

Opvallend is de stijging na de Reformatie: tot de Beeldenstorm van 1566 was de relatieve frequentie 0,030, daarna tot het einde van de Tachtigjarige oorlog in 1648 was deze 0,046. ‘Sparen’ werd het meeste gebruikt door auteurs in de periode c. 1585- c. 1605. Werd dit veroorzaakt door een toename van religieuze geschriften, waarin God met regelmaat mensen van een vreselijk lot ‘spaart’? Mogen we deze piek koppelen aan het ontluikend protestantisme, in navolging van Max Weber, dat mensen aanzette tot spaarzaamheid? Of was het eerder de algehele misere, veroorzaakt door de oorlog, die schrijvers ertoe aanzette op te roepen tot zuinigheid? En wat zegt de populariteit van de term ‘sparen’ onder auteurs ons over spaargedrag in de praktijk? Een recente analyse suggereert immers ook juist een afname van het gebruik van spaarpotten tijdens de Gouden eeuw.

Anders geformuleerd: zegt het voorkomen van de term ‘sparen’ in bronnen iets over de aanwezigheid van zuinigheid (die door auteurs bezongen werd) of juist over de afwezigheid daarvan (die door auteurs beklaagd werd)? Het tweede valt wellicht te vermoeden wanneer we kijken naar een tweede piek in het gebruik van ‘sparen’, in de eerste helft van de achttiende eeuw. Werd de bevolking, die het na het einde van de Gouden eeuw een stuk lastiger kreeg, toen bevoogdend toegesproken?

De antwoorden op deze vragen hebben we nog niet. Dat komt deels doordat het nog wachten is op de toevoeging van het corpus laatmiddeleeuwse Nederlandstalige literatuur: de huidige DBNL Ngram Viewer plaatst zestiende-eeuwse ontwikkelingen nog te weinig in context. Verder is het vooralsnog onmogelijk te focussen op regio’s – en zo bijvoorbeeld protestantse en katholieke gebieden te onderscheiden, of Nederlandse en Vlaamse. Wel is duidelijk dat de digital humanities onderzoekers in staat stellen om op een nieuwe manier naar het verleden te kijken. Dat binnen deze aanpak de invloed van literatoren op economie en samenleving centraal zal staan, mag in deze tijd van culturele kaalslag trouwens wel een zegening genoemd worden.


bottom of page