top of page

Praktijkonderwijs in het Ceciliagasthuis

In de Gouden eeuw was het Leidse Ceciliagasthuis het centrum van de medische wetenschap. Hier was vanaf 1636 namelijk het Collegium practicum gevestigd, waar beroemde hoogleraren, waaronder later ook Herman Boerhaave, anatomische lessen gaven aan studenten. In de jaren 1660 was het echter Franciscus de le Boe Sylvius die onder grote belangstelling het klinisch onderwijs verzorgde: hij trok zoveel studenten, dat het noodzakelijk was een tribune te bouwen – waarmee er hier een klein anatomisch theater zou komen, naast het al bestaande, grotere anatomisch theater in de universiteit aan het Rapenburg.

F. van Mieris (I), Franciscus Sylvius en zijn (reeds) overleden vrouw. 1672

Toch was dit Collegium practicum geen onverdeeld succes. In 1666 beklaagden de regenten van het Ceciliagasthuis zich over de aanwezigheid van Sylvius: hij deed vrijwel dagelijks een ronde en schreef met groot enthousiasme de zieken medicijnen voor, die wel verkrijgbaar waren bij de apotheek, maar die het budget van het gasthuis te boven gingen. En ook aan de lijkschouwing dienden de regenten bij te dragen: er dienden vuur en licht te zijn, zodat Sylvius zijn werk kon doen, en drie ‘slaaplakens’ per lijk – allemaal voor rekening van het gasthuis.

Nog erger was, dat Sylvius en zijn Collegium practicum kostbare ruimte innamen: zijn kleine anatomisch theater was vroeger een proveniershuisje geweest, waaraan het gasthuis goed plag te verdienen. Bovendien moesten de regenten twaalf bedden vrij houden, zodat Leidse medici alle bijzondere ziektegevallen die zij tegenkwamen, terstond naar het gasthuis konden brengen, waar Sylvius en zijn studenten ze konden onderzoeken. Deze bedden werden normaal gesproken aan kostkopers verkocht, en ook wel voor kortere periodes ‘verhuurd’.

In 1666 hadden de regenten er genoeg van en schreven zij een petitie, gericht aan het stadsbestuur. Dat verordonneerde, dat de universiteit met ingang van 1667 120 gulden per jaar zou betalen voor de huur van een kamer en gebruik van de bedden. Voor de door de hoogleraar voorgeschreven medicijnen bleef het gasthuis opdraaien: pas in 1750 ging de universiteit ook hiervoor betalen. Wel werd ‘beslooten den professor met beleefdheid te vermaanen, zoo veel bescheidenheid te willen gebruiken als de ongelegenheid van ’t zelve huis, en de gestalte der zieken eenigerwyze zal konnen lyden’. Of Sylvius in het vervolg dus wat meer rekening wilde houden met het gasthuis en de zieken.

De klachten lijken trouwens wel gegrond te zijn: in 1665 en 1666 nam het St. Ceciliagasthuis zes zogenaamde ‘kostkopers’ aan: ouderen die een flinke inkoopsom betaalden om hun oude dag in het gasthuis te mogen slijten. Zo betaalde de familie van de ‘innocente’ Martijn van Twedder zelfs 2000 gulden, om hem de rest van zijn leven in St. Cecilia te laten verzorgen. Wat Martijn mankeerde, blijkt uit een brief die zijn vrouw Marja schreef en waarin zij de hoop uitspreekt dat het God zou believen om hem:

Soo verde van de sware melancolije te verlosse, dat het schijnt u e de straet en het geselschap van menschen eeniger maten sout konnen gebruyken…

De depressieve Martijn werd door zijn vrouw in het St. Ceciliagasthuis ondergebracht, tegen betaling van 2000 gulden. De ruimte die Sylvius’ Collegium practicum in beslag nam, werd normaal gesproken dus ‘verkocht’: gemiddeld leverde een proveniershuisje in de zeventiende eeuw ruim 1000 gulden op en een bed ruim 500 gulden.

Sylvius’ Collegium practicum diende de wetenschap; de regenten van het St. Ceciliagasthuis dienden de Mammon. Gelukkig was een som van 120 gulden per jaar genoeg om beide partijen samen te brengen, zodat Sylvius weer naar hartenlust over de ziekenzalen kon struinen.

Bronnen:

T. Huisman, The finger of God. Anatomical practice in 17th-century Leiden (Leiden 2008).

R. Sluijter, Tot ciraet, vermeerderinge ende heerlyckmaeckinge der universiteyt: bestuur, instellingen, personeel en financiën van de Leidse universiteit, 1575-1812 (Hilversum 2004)

F. Van Mieris, Beschryving der stad Leyden (Leiden 1770) petitie 178-179.


bottom of page