top of page

Postuur in Pruikentijd: lichaamslengte in Den Bosch

De Nederlandse man is de langste ter wereld (1,83m), de vrouw staat op een keurige tweede plaats (1,69m) net achter de Letse dames (170m). Dat is weleens anders geweest, want rond 1800 waren Nederlanders juist relatief klein van stuk: de gemiddelde Nederlandse man en vrouw worden tegenwoordig twintig centimeter langer dan aan het begin van de moderne tijd. Deze groei staat in een direct verband met een betere gezondheid en langere levensduur. In de Franse tijd droegen gebrekkige hygiëne en gezondheidszorg bij aan slechte leefomstandigheden – met name voor kleine kinderen. Zuigelingen en peuters hadden te maken met talloze aanslagen op het gestel, aanslagen die leidden tot een hoge kindersterfte en onder degenen die de kindertijd overleefden en volwassen werden, tot allerlei groeistoornissen. Volwassenen waren klein van stuk, ontwikkelden fysieke gebreken, en leefden minder lang dan tegenwoordig. Dit patroon werd doorbroken tijdens de demografische transitie die in Nederland in de negentiende eeuw begon.

Veel data over lichaamslengte in Nederland voor de demografische transitie is er niet. Een register van paspoorten verstrekt in Den Bosch tussen 1796 en 1806 werpt wel enig licht op de statuur van reizigers. Wie in de turbulente ‘Franse tijd’ op reis ging, deed er goed aan een sauf-guarde aan te vragen bij het Bossche stadsbestuur. Om oneigenlijk gebruik van dit paspoort te voorkomen, schetsten de magistraten een profiel bestaande uit lengte, postuur en andere kenmerken. Van de Bossche koopman Quirinus van Amelsfoort weten we daarom niet alleen dat hij 36 jaar oud was en 5 voet 3 duim lang (1,52m), maar ook dat hij een tenger postuur had, bruine ogen, haar en wenkbrauwen en een grote gebochelde neus.

Zo’n nauwkeurige beschrijving was noodzakelijk om misbruik tegen te gaan; de gevoelens van de reizigers werden er echter niet mee gespaard. De omschrijving 'pokdalig' komt regelmatig voor en 'een snee op de wang', een 'kloof in de kin' of een 'klein wratje aan de rechter zijde van het voorhoofd', werden nauwgezet opgetekend. De magistraten maakten vooral dankbaar gebruik van wratten als identificatiemiddel: deze worden in alle soorten en maten beschreven op wangen, kinnen en lippen. Wie niet zozeer getekend was, kon zich opmaken voor een profilering als: 'dikke neus, blozend gezicht, ordinaire mond, ronde kin'. Ook het dragen van een pruik werd opgetekend en of het om een ‘naturel’ exemplaar ging of een statige witte pruik die meestal door hoogwaardigheidsbekleders werd gedragen.

Samen met postuur ('enigszins gezet') was de lichaamslengte één van de belangrijkste gegevens die in de paspoorten werden opgenomen. De gemiddelde lengte van mannen was 159m; de kleinste man was 5 voet (1,44m), de langste 5 voet 9 duim (1,69m). Hoewel vrouwen regelmatig voorkomen in onze dataset, wordt hun lichaamslengte nauwelijks gegeven. Wanneer de magistraten de moeite namen vrouwen op te meten, lijkt het erop dat zij met een grove schatting volstonden: de vier vrouwen in de dataset waren naar verluid allemaal 5 voet (1,43m). Zulke kleine posturen waren destijds vrij gebruikelijk: in Londen waren rekruten – vaak afkomstig uit de maatschappelijke onderklasse – meestal niet langer dan 1,45m.

Hoewel we van weinig paspoorthouders de geboorteplaats kennen en het aantal observaties geen statistische analyse toelaat, lijkt de geboren en getogen stedeling (1,58m) iets kleiner dan de dorpeling (1,62m). Op het Vlaamse platteland was de gemiddelde lichaamslengte zelfs 1,70m tot 1,71m in de achttiende en negentiende eeuw: over het algemeen was het dorpsleven dus relatief gezond. Wie in de stad werd geboren en opgroeide ondervond daar hinder van: stedelingen ontwikkelden groeistoornissen en waren daardoor vaak klein van stuk (historisch demografen noemen dit de urban penalty). Daaraan konden stadsbewoners niet ontkomen: de elite (1,57m), degenen die werden omschreven als pruikendragers (1,57m) en de kooplieden (1,60m) waren niet of nauwelijks langer dan de gemiddelde man (1,59m).

Het geringe postuur in pruikentijd ging hoogstwaarschijnlijk gepaard met een relatief snelle aftakeling: voor onze tengere voorouders begon de oude dag daarom vroeg. Eenmaal de vijftig gepasseerd was het snel gedaan met de arbeidsinzet en brak voor velen een onzekere periode aan.


bottom of page